LODDEREIN
Woordsoort: znw.
Modern lemma: lodderein
znw. Uit fr. l'eau de la reine, waarvan 't lidw. in het Nederl. tot bestanddeel van het woord is geworden; tot in 't begin der 19de eeuw in geschriften nog gewoonlijk in den fr. vorm geschreven.
↪Zeker reukwater; een daarmee gedrenkt sponsje of watje droegen de dames voorheen in een doosje bij zich. Bij uitbreiding wordt 't woord ook wel voor 't doosje met inhoud gebezigd. Thans is 't met de zaak verouderd; hier en daar is 't nog bekend, echter in toepassing op eau de cologne (zie b.v.
, ).
Samenst. Loddereindoos(je) (”De benauwdheid was stikkende, de reuk iets minder dan aangenaam, de Eau de la Reine doosjes gingen rond, en de zusters werden, bij halve dozijnen te gelijk, … ter kerk uitgedragen”, , Steenb. Fam. 3, 59; ”Nuffen, malle meiden, Die ginnegapten toen ik haar Mijn loddereindoos bood”, 1, 88 [1841]; ”Een ”lodereindoosje” van haarzelve”, , C.O. 171 [1840])
Loddereinfleschje (”Haar wayer, snuifdoosje, of Eau de la Reine-flesje”, , Spect. 7, 230 [1733]).
© 2007 INL. Artikel gepubliceerd in 1920.